Op Insta-reels zag ik een vrouw die opmerkelijk tevreden uit haar ogen keek zeggen: ‘om gelukkig te worden hoef je niet verder te kijken dan het kind dat je ooit was. Wat vond je vroeger leuk?’ Zelf had ze een boomhut gebouwd in de achtertuin, nu behept met een gereedschapskist en kennis van houttypes in plaats van twee stoelen en een laken. In de eerste instantie zat ik erom te gnuiven: wat gaat ze doen in die boomhut lol. Het is de gekke neiging elkaars (of onze eigen) diepste verlangens te ridiculiseren en dat volwassenheid te noemen. Of dan dat andere destructieve gevoel dat soms de kop op steekt in this economy: dat terwijl de wereld in de fik staat elke poging tot ongecompliceerd plezier eigenlijk een gênante vertoning is.
Wanneer zijn we eigenlijk gestopt met spelen?
Met het idee een cadeautje te kopen voor een baby of peuter van die of die liep ik laatst een speelgoedwinkel in. Een ritueel van volwassenheid waar ik ook nog aan moet wennen. Maar toen ik voor het schap met de glibberdingen stond konden de baby’s me gestolen worden. Oh, glibberdingen vraagt u? Denk aan: glitter sillyputty, siliconen eekhoorns waar de ogen van uitpuilen als je erin knijpt, een fluorescerend plakhandje dat sporen achterlaat op vers geverfde woonkamermuren. Of het ding dat tot enkele seconden geleden in mijn hoofd enkel bestond in de vorm van een herinnering zonder woord, en dat ik daarom aan Google omschreef met de precisie van een dertiger: ‘speelgoed cilinder water glibber’. Zeg wat je wilt over het internet, maar sometimes it just delivers, man. Het heet dus een ‘waterslang’. Toen ik het ding ooit aan Daan omschreef – we wandelden over de Haarlemmerdijk en hadden het over onze kindertijd – zei hij dat het klonk als iets waar je je lul in kon steken. Het is veel magischer dan dat, verzekerde ik hem.
Wat ook magisch is, is het gevoel wanneer je voor dat schap met naar fabriek ruikend plastic spul staat en je realiseert dat je zakgeld niet langer één gulden vijftig per week bedraagt. Ik wandelde de winkel uit met een waterslang, een roze big gevuld met kinetisch zand en een siliconen popper. Thuis vermaakte ik me kostelijk; met de hyperfixatie gelijkend anderhalve Ritalin-pil kneep ik er op los, terwijl ik mijn laptop vol deadlines soms een vuile blik toewierp. Binnen een dag kneep ik van geluk een gat in de big. Niet lang erna zag ik de TikTok over kindergeluk. (De wegen van het algoritme zijn ondoorgrondelijk.)
Wat ik eigenlijk probeer te zeggen, is dat ik deze zomer overwerkt raakte. Dat het me na juni, waarin ik een programma over media presenteerde en een boek over abortusrecht publiceerde, duidelijk werd dat ik een inschattingsfout heb gemaakt toen mijn volwassen leven begon, pakweg vier jaar geleden. Dat ik de afgelopen jaren heb gewerkt onder het mom van een achterhaald, geromantiseerd idee. Namelijk: ‘Doe iets wat je leuk vindt, en you’ll never work a day in your life.’ Deze zomer voelde dat idee failliet, en schaamde ik me ervoor er ooit in te hebben geloofd. Deze zomer realiseerde ik me dat werk doen waar je plezier en voldoening uit haalt, niet hetzelfde is als niet werken.
In juli en augustus mailde en appte ik bijna niemand terug. Ik reed met Daan van Amsterdam naar Italië, waar we rondsmolten, wijn dronken, en lachten om het feit dat ik sinds we elkaar kennen in de overtuiging heb geleefd dat hij vloeiend Italiaans sprak (wat niet zo is). Hij heeft me geleerd dat het goed is om op vakantie helemaal niks te doen. Of: alleen wanneer je er zoveel zin in hebt dat het belachelijk voelt iets anders te doen. Toen ik terug in New York was, en me opmaakte voor september (de maand waarin het echte leven weer begon, zo vertelde ik mezelf), bleek mijn pauze en de vakantie van twee weken mijn verlamming niet te hebben opgelost.
Terwijl ik op een ochtend mijn onrust over mijn achterstallige mailbox weg scrolde op Insta, kwam er een filmpje voorbij waar ik echt iets mee kon. Het filmpje toonde het gezicht van een jongen, up close, die bezorgd om zich heen keek. Daarna zoomde het in op allerhande objecten: een ballpoint, houten bedframe, een paarse haarborstel. De caption luidde: ‘Your tongue knows exactly what everything feels like, just by looking at it.’ Sindsdien heb ik dit gedachte-experiment vaak uitgevoerd. In de metro richting Union Square zag ik een man met een jas met een harige capuchon. Mijn tong wist precíes hoe die capuchonrand zou voelen. Het schermpje van mijn telefoon? Nooit gelikt, weet het toch. Een willekeurige oorlel? Say no more.
Tijdens een Zoomsessie met mijn vriendin Stefanie – zij ruimde haar kledingkast uit, ik rommelde met een salade – vertelde ik over het filmpje. Dat ik het raadselachtig vond hoe die honderden (duizenden?) herinneringen en belevenissen opgeslagen liggen in onze tong. Terwijl ze een verfomfaaide blouse tegen het licht hield, op zoek naar gaatjes, stelde ze dat het volgens haar meer ging om ‘body intelligence’. Dat je lichaam slimme inschattingen kan maken van situaties, van gevoelens – zonder dat het per se een ervaring hoeft te zijn geweest.
Het wakkerde allemaal nederigheid aan. Nederigheid aangaande het idee dat het enkel ons rationele brein is dat kennis bezit over wie we zijn, hoe we de wereld ervaren. Ik kan wel tegen mezelf zeggen dat ik ‘lekker werk’ aan dingen die me interesseren – van feminisme en rechtsgeschiedenis tot columns over media – en dat het daarom geldt als ontspanning wanneer ik een boek lees over, zeg, abortusrecht of handelingsonbekwaamheid. Of dat ik plezíer heb in het lesgeven aan mijn 18-jarige studenten. En dat is niet onwaar. Maar volgens mij kan mijn lichaam zich niet helemaal vinden in het idee dat mijn werk simultaan geldt als ontspanning. Ook niet als mijn brein zegt: ‘je boft maar met de luxe iets te kunnen doet wat je leuk vindt.’
Eigenlijk is mijn lichaam anti-kapitalistischer dan mijn brein.
Het werd me duidelijk dat ik serieuzer moest gaan nadenken over wat mijn boomhut was. Misschien zou je het een hobby kunnen noemen. Knijpen in een waterslang is immers leuk, maar na een kwartier word je toch vooral iemand die in een waterslang knijpt in plaats van iemand die zich ontspant. Ik ben groot fan van Haley Nahman’s nieuwsbrief, Maybe Baby, die ze iets meer dan twee jaar geleden begon. Ze onderzoekt slim en grappig de uitdagingen van leven binnen hyperkapitalisme. Begin dit jaar schreef ze over het belang van ‘low-stake hobbies’. Activiteiten die je onderneemt waarbij ontspanning, creativiteit en/of sociale verbinding centraal staan, in plaats van het behalen van een bepaald doel, het stiekem ondertussen bezig zijn met meetbaar nut. (De praktijk is natuurlijk rommeliger, geprogrammeerd als we zijn om ook de producten van onze hobby’s – voetbalwedstrijdscores, tekeningen, genaaide kleren – langs de meetlat van esthetiek en succes te leggen.) (Ons hoofd is een gevangenis.)
Nahman experimenteerde met het maken van een vlog over een van haar hobby’s, en het maniakale, wholesome resultaat (ze doet een breimarathon met een vriendin) is nog steeds mijn favo vlog van 2022. Ik denk ook vanwege haar groteske toewijding aan concentratie.
Haar concentratie deed me denken aan hoe mini-ik verzonken kon zijn in een kleurplaat. Later in tekenen en schilderen. Op de basisschool won ik ooit een wedstrijd (kapitalistische competitie!) (en: leuk!), waardoor een tekening die ik maakte van de ruimte (als in: outer space) in glazuurtegeltjes werd gezet en in een fietstunnel onder een viaduct in Oldenzaal, op de weg naar Hengelo, werd gehangen. Mijn vader appte me vorige week een foto van het verweerde Kunstwerk. Ik stond in de boodschappenrij bij Trader Joe’s, en voelde vreemd genoeg een brok in mijn keel. Het is gek hoe we vergeten – of niet langer serieus nemen – wat vroegere versies van onszelf goed deed voelen.
In plaats van een tweede bezoek aan de speelgoedwinkel, googelde ik waar de Blick Art Store ook weer zat. Eigenlijk had ik alles wel in huis, van olieverf (nog in de verpakking) tot doeken, maar ik had ineens het idee dat ik iets heel noodzakelijks miste om dit avontuur écht te beginnen: EEN GUM. (Het startschot van elk nieuw avontuur begint blijkbaar toch weer met een aankoop.) Dus kocht ik begin september zowaar een houtskool kneedgum, en schreef me in voor een schildercursus. Lang verhaal kort, we zitten nu in oktober, en het kind in mij is er een stuk gelukkiger door geworden. Gnuif er vooral op los bij die zin. En vraag je dan maar af wat jou blij maakte toen je tien was.
Lieve groet,
Madeleijn
Las je deze nieuwsbrief met plezier? Wil je mij ondersteunen in mijn werk (mediakritiek, onderzoeksprojecten, deze nieuwsbrief)? Dat kan met een donatie via deze link. Elke bijdrage, hoe bescheiden ook, eenmalig of maandelijks, is heel fijn. Het helpt me tijd te besteden aan projecten die me belangrijk lijken. Veel dank. (En extra knuffel aan degenen die mij maandelijks supporten, ook wanneer je een tijdje minder van me hoort.)
PS. Binnen afzienbare tijd weer een nieuwsbrief in je inbox. Ik begin de smaak weer te pakken te krijgen.
Redactie: Stefanie Liebreks (er zaten geen gaatjes in haar blouse)
Dit is zo'n leuk geschreven artikel! Toffe schrijfstijl!
Schommelen, wipkippen, af de glijbaan gaan.... Dingen die je moet doen als de kans zich aandient!