Hallo lieve lezer,
Gisteren zwiepte ik mijn been over de herenfiets van mijn vriend (mijn eigen band is deze week volstrekt gedesintegreerd, het was een mooi aanzicht) en trapte richting Museumplein, Amsterdam, een kartonnen bordje in mijn hand klemmend. Ik was onderweg naar het protest tegen de deal van het Nederlandse kabinet aangaande de opvang van de 13.000 mensen die als gevolg van de brand in het Griekse vluchtelingenkamp Moria op Lesbos woningloos (lees: tentloos) werden. Honderd kwetsbare migranten kan Nederland opnemen, dat was de strekking. Ik geneerde me, op die hoge herenfiets, niet omdat ik maar net bij de trappers kon, maar omdat ik eigenlijk geen ruk heb gedaan de afgelopen jaren aan protest tegen de verharding van ons asiel- en migratiebeleid, terwijl ik wél zo nu en dan grommend over beleid las.
De honderd mensen worden volgend jaar afgetrokken van de vijfhonderd die we zouden opnemen volgens afspraak met de Verenigde Naties. Daarnaast werd onderhandeld (even om samen te vatten) dat overlastgevers met een verblijfsvergunning sneller worden uitgezet, mensensmokkelaars zwaarder gestraft zullen worden en nareizigers (familie) van de migranten ook van het Nederlandse VN-migratiequotum af gaan.
Je kunt denken: niets mis met het bestraffen van overlast of mensensmokkel. Maar de onderliggende boodschap is dat het opnemen van honderd kwetsbare migranten een Herculeaanse handstrijking over het hart is, in plaats van minder dan the bare minimum bij een humanitaire ramp met 13.000 geraakte mensen. Bovendien bekrachtigt het de negatieve stereotypering door gelijk te beginnen over overlast. De spierballentaal impliceert een nobele gunst, in plaats van een beschamend pessimistisch rendementsdenken over mensenlevens.
Wat me daarnaast tegen de borst stuitte, was het aanroepen van het magische ✨draagvlak✨.
‘We houden het aantal vluchtelingen onder de streep gelijk,’ meldde VVD-Tweede Kamerlid Bente Becker via Twitter. ‘We kunnen niet meer mensen opvangen, we kijken ook naar het draagvlak.’
Foto: Angelos Tzortzinis, AFP
De opmerking over draagvlak is een interessante, in 2020. Een jaar waarin de vlammen van de wereldfik hoger en hoger oplaaien, maar de lont lang gelee werd aangestoken. In juni schreef ik over protest en politiek leiderschap, voor een toespraak bij de Nationale Jeugdraad (die je hier kan terugkijken). Het evenement vond plaats in een zaal van het natuurhistorisch museum Naturalis, in Leiden. Weckpotten vol grijsroze blobs, een opgezette neushoorn op een ijzeren stellage, een geraamte van een potvis en een aantal coronaproof van elkaar af zittende kandidaat jongerenvertegenwoordigers (levend) vulden de zaal.
Ik gebruikte in die speech het voorbeeld van de zwartepietendiscussie als een illustratie van hoe aanhoudend protest de maatschappelijke weegschaal der opinie kan doen kantelen. Tegelijkertijd zie je hoe het bredere racismethema in Nederland nog een lange weg te gaan heeft – hoe bij vele uitzendbureaus en Human Resource-bureaus sollicitatiebrieven met een ‘exotische’ achternaam sneller richting prullenbak worden geschoven; hoe makelaarsdiezelfde mensen liever geen huizentour geven; hoe de politie en de belastingdienst mensen etnisch profileren of hebben geprofileerd (hallo minigolfje aan links).
Ik zei:
Tijdens een persconferentie in juni werd Premier Mark Rutte gevraagd naar racisme in Nederland. Hij zei dat het bestond, dat het iets is waar iets aan gedaan moet worden. Hij zei een paar dagen later dat hij Zwarte Piet niet langer een goede traditie vond, dat hij verhalen had gehoord dat het mensen pijn deed. Leed had hem geraakt, doen veranderen – er waren for some reason jaren en jaren voor nodig voordat die verhalen hun weg persten van zijn gehoorgang naar zijn hersenen, maar goed, vooruitgang is vooruitgang.
Maar wat de premier ook aangaf, was dat hij de term ‘institutioneel racisme’ ‘haat’. Dat hij het ‘sociologisch jargon’ vindt, in plaats van een bruikbaar concept waarmee we mogelijke stelselmatige achterstelling en discriminatie van mensen van kleur beter kunnen benoemen en dus doorgronden, op de arbeidsmarkt, de woningmarkt, bij de belasting en de politie.
Heeft Rutte een hekel aan jargon, dan? En is ‘institutioneel racisme’ meer jargonachtig dan, zeg, de economisch complexe concepten die hij met regelmaat uiteenzet in politieke debatten? Of zou hij bang zijn kiezers van zich te vervreemden? Kiezers die zelf niet bekend zijn – of willen zijn – met die term? Zou hij denken: ik spreek de taal van de Gewone Nederlander, maar werk achter de schermen wel aan het gelaagde probleem?
Het is het subtiele maar belangrijke verschil tussen je ten alle tijden laten leiden door je kiezer, of hen juist voorgaan in een veranderende tijd, hen met je meenemen door bevlogen en visionair leiderschap.
Maar hoe creëer je draagvlak, of de welwillendheid na te denken over tot dan toe onbekende concepten? Draagvlak is in de praktijk onlosmakelijk verbonden met de lange adem. Je ziet het bijvoorbeeld op politiek Rechts, wat de afgelopen vijftien jaar consistent heeft gewerkt aan het stigmatiseren van immigratie als het binnenhalen van gespuis, gedoe en uitkeringstrekkers. Een taalgebruik dat begint in de marge, manoeuvreert zich langzaam een weg richting het breed geaccepteerde midden, naar een hardvochtig asielbeleid. (Ik las vorige week een interessant stuk in de New York Times, aangaande de Franse context waar het concept ‘verwildering’ van de samenleving steeds meer mainstream wordt, als voorbeeld van normalisering van bepaalde taal.) Vervolgens, na die normalisering, kun je je als politicus in de coalitie verschansen achter dat vergaarde draagvlak, zonder te erkennen dat je zelf hebt bijgedragen aan de creatie ervan.
Zonder draagvlak, geen democratie, is nu volgens mij het idee. Met andere woorden: als er geen significante steun is vanuit het volk voor een beleidsbeslissing, is die beslissing ondemocratisch. Maar je kan als politicus prima, middels toespraken of beleidsaanpassingen, proberen het draagvlak om te buigen zonder direct een antidemocratische fascist te zijn.
Enfin. Als de politici het nalaten, kunnen wij als burgers ook draagvlak creëren, middels protest. Daar geloof ik in, en daarom stapte ik weer op de fiets. Maar dat betekent niet dat ik me niet deels een clown voel onderweg naar het Museumplein. Juist omdat ik me zo bewust ben van hoe lang het duurt om maatschappelijk draagvlak werkelijk om te vormen. Wat gaat mijn aanwezigheid op dat grasveld nou veranderen? (Of een andere variant: Wat maakt mijn afgeslagen gehaktbal nou uit voor het milieu?’) Het is een verlammende gedachte, die vast niet alleen door mijn hoofd spookt.
Ons brein en onze media zijn gewend om na te denken over grote verandering in termen van triggers. Dat is geen kwestie van clickbait (hoewel ik geloof dat dit het heeft verergerd), het is van alle tijden. De moord op de Oostenrijkse troonopvolger Frans Ferdinand als hoofdreden voor de Eerste Wereldoorlog. De Tunesische straatverkoper die zichzelf in protest in brand zette in 2010 nadat zijn koopwaar in beslag werd genomen en daarmee de Arabische Revolutie ontketende. Rosa Parks die onbewogen ging zitten op het busstoeltje, haar jas gladstreek en daarmee eigenhandig raciale segregatie in het openbaar vervoer van Montgomery, Alabama, de ban in deed.
Het zijn narratieven die een schok centreren, narratieven die geneigd zijn te spreken van abrupte verandering in plaats van borrelende wateren die jarenlang gestaag richting kookpunt opwarmden. Het was niet enkel Frans Ferdinand, het was niet enkel Mohamad Bouazizi. Het was niet enkel Rosa Parks die middag in de bus, wat leidde tot het Amerikaans hooggerechtshof dat rassenscheiding in bussen ongrondwettelijk verklaarde in 1956. In werkelijkheid was het grootste onderdeel van het succesvolle protest de algehele en maandenlange bussenboycot van de zwarte gemeenschap (en een aantal witte bondgenoten) in de Zuidelijke staat.
Niet een middag, niet een week, niet een maand, maar een jaar liep deze groep naar hun werk in plaats van hun kaartje te stempelen en achter in de bus zich op hun stoel te laten vallen alvorens een zware werkdag tegemoet te gaan in het centrum van Montgomery.
De periode ging gepaard met geweld van racistische stadsbewoners en verscheidene gewonden ten gevolge van het anti-protest. Dát – de economische impact van de boycot en de aanhoudende sociale onrust – leidde uiteindelijk tot juridische verandering. Het maakt Rosa Parks niet minder belangrijk, maar het maakt aannemelijk dat Rosa Parks een jaar later nog steeds achter in de bus had gezeten als al die anderen niet volhardend de armen ineen hadden gehaakt.
Foto: AP
In een maatschappij die onze individualiteit benadrukt en onze eigen verantwoordelijkheid fetisjeert (hierover een andere keer meer), is het geen wonder dat het onwennig voelt naar het Museumplein, Malieveld, Jaarbeursplein, Grote Markt of Dorpsplein te fietsen met een kartonnen bordje in je hand. Ons is niet alleen jarenlang verteld dat we weinig meer te wensen hebben, dat we er al zijn – het idee werd daarnaast gecultiveerd dat als we grieven hebben, we die toch zeker niet denken op te lossen met losgeknipte Unoxdozen en een dikke zwarte viltstift? Voor idealisme is geen plek in winstmaximalisatie en rendementsdenken – sterker nog, is het niet een beetje gênant? Immers, als je echt denkt iets te moeten doen aan, zeg, dat vervloekte klimaat van je, dan douche je toch gewoon wat korter? En zag ik jou gisteren niet die burgerbar taggenop Instagram, hè, hè, hè?
In Vrij Nederland schreef Sarah Sluimer anderhalf jaar geleden een vlammend (enigszins polemisch) essay waar ik soms nog aan denk: Het failliet van de cynische, nihilistische generatie X. Over een generatie kunstmakers die niet alleen too cool for school was, maar ons leerde kijken naar idealen als iets vernederends:
Ik werd cultureel opgevoed door wat De Groene Amsterdammer in 1994 tot generatie NIX (geboren tussen 1961 en 1980) bestempelde. Nixers zijn postmodernisten die wél heel veel kunst produceerden, maar wier thema’s zich beperkten tot verveling, geen geloof in de toekomst, weerzin jegens engagement of waarheid, liefde voor harteloos stemmende drugs, gebrek aan bestemming, ambitie of levensvreugde. … En toen de X’ers dan eindelijk, zo tussen de aanslag op de Twin Towers en de moorden op Theo van Gogh en Pim Fortuyn wél hun politieke ontwaken beleefden, kregen we te maken met een generatie die vanuit diezelfde fatale knorrigheid en soms absurdistische morele leegheid de boel becommentarieerde. GeenStijl, aanvankelijk compleet in handen van NIX’ers, sloeg de maat.
Opkomen voor je idealen zonder je te generen, is een spier die we pas sinds een aantal jaar weer aan het trainen zijn. En bij het opnieuw leren brainstormen over leuzen op bordjes en het maken van een vuist, hoort een kleine, zachte reminder: het is waar, je kan niet naar elke demonstratie waar je je moreel gezien achter schaart. Je kan niet opdraven voor elk thema dat het waard is. Soms heb je een afspraak, soms wil je naar de film, soms wil je op de bank hangen terwijl je door Instagram scrolt. Ook dat, lieve lezer, is oké. Laat je nooit vertellen dat je idealen minder waard worden wanneer je ze niet consistent, eenduidig en luid praktiseert.
Accepteer je eigen hypocrisie. Hypocrisie is niet het antoniem van oprechte betrokkenheid. Het is wat je menselijk maakt.
Als ik beschaamd mijn kartonnen bordje niet beviltstift omdat ik nooit eerder essays publiceerde over de politieke armoede van het asielbeleid of zelf niet reddingsboeien heb staan uitwerpen in de Egeïsche Zee, gaat er volgens mij iets mis. Absolute consistentie en toewijding in maatschappelijk engagement is, volgens mij, enkel een vereiste in het hoofd van hen die zoeken naar een reden om je van dat grasveld of dorpsplein af te houden, je die bevlogen instapost te doen backspacen of je doen denken: wat heeft die hulporganisatie nou aan mijn vijf euro? De vraag is denk ik niet: ben je hypocriet? De vraag is: hoe ga je ermee om? Hoe zorg je dat het je niet vleugellam maakt?💡
Tot slot, als je een goede documentaire wilt kijken over de burgerrechtenbeweging in de Verenigde Staten – incluis de Montgomery busboycot – dan kun je op YouTube de veertiendelige documentairereeks kijken die heet: Eyes on the Prize. Sterke aanrader.
Verder is mijn lesgeven aan studenten in New York begonnen. Het is spannend, het is leuk, het voelt als het rennen van een marathon en het is ontroerend. Ik vertel nog weleens waarom het ontroerend is, maar hier is een meme die ik direct na zien in de praktijk ben gaan brengen.
Ik kan bevestigen dat dit inderdaad is hoe de koppies op Zoom eruitzien nadat ik hun vragen als ‘excellent’ bestempel <3
Als je deze nieuwsbrief fijn vindt – of me in het algemeen wilt steunen in het werk dat ik doe – is er sinds kort de mogelijkheid om een (maandelijkse) donatie te geven. Eenmalige donaties zijn uiteraard welkom, maar een terugkerende bijdrage, hoe bescheiden ook, geeft mij de meeste stabiliteit. Hier kan je mij steunen. Veel dank aan jullie die dit al doen, ik waardeer het echt enorm.♥️
Lieve groet!
Madeleijn
PS.
Ik, me afvragend of het problematisch is dat ik alsnog insinueer dat we rendementsdenken moeten nastreven, of dat ik het overdenk. Hoe dan ook, dit was mijn bordje.
Redactie: Stefanie Liebreks
De aanhouder wint
Dank voor je vrijschrift. Goede verhalen gehoord over Lisa Jansens boek: Laat je horen. N.B. Ik zeg zelf nooit ''excellent question'', want in welk licht plaats je die vorige vraag dan? En wie durft zijn vraag al niet meer te stellen omdat hij misschien niet excellent is? Thank you for your question. Any question.