Mommy issues
Een poppenspeler pulkt aan de touwtjes van zijn drakenmarionet. Een meisje op een driewieler dendert met glinsterende oogjes de heuvel af, haar moeder filmt haar en roept dat ze just a LITTLE slower, missy, moet gaan. Naast me zit Daan te lezen in zijn boek over een nieuw ontdekte diersoort, olinguito geheten (volgens Wikipedia categorie ‘slanke beer’, waar ik net al googelend erg om heb gelachen).
Het voelt vredig in het park, mensen ontspannen, de bomen zijn rood, geel en stil. Maar als in een vreemde droom staat daar opeens het jongetje, en de tijd vertraagt, vervormt. Krijtwit gezichtje, schoudertjes stijf opgetrokken, zijn wangen nat van tranen en snot. Hooguit zeven. Ik tik Daan op zijn knie, sta op en loop naar het jochie. Zijn totale ontreddering, alsof hij net uit een brandend huis is gerend, knijpt mijn eigen keel dicht. Ik hurk. ‘Hi there, did you lose your mommy?’ Hij knikt verdwaasd en begint te klappertanden.
Even ervoor hadden Daan en ik in de zon op de stenen gezeten bij de bootvijver. Een groep Canadese ganzen scharrelde rond, tam door toegeworpen hotdogkruimels en opgedrongen selfies. Verderop in het water zag ik een kind voorin een roeiboot, haar hoofdje begraven in haar handen, de verveling – grenzend aan wanhoop – zichtbaar op vijftig meter afstand. Ik vertelde Daan hoe ik de laatste tijd veel reels voorbij zag komen over emotionele zelfregulering van kinderen, of eigenlijk de afwezigheid ervan. (Mijn algoritme is een hot mess met elke maand een nieuw rabbit hole.)
Het meisje in de boot deed me eraan denken, omdat het kunnen relativeren van onprettige of ongelukkige gevoelens een skill is die voor (met name erg jonge) kinderen kennelijk zeer moeilijk is. Als een jong kind krijst omdat het niet mag buitenspelen, is dat geen ‘aanstelleritis’, maar een oprechte ervaring van verschrikkelijke tegenslag. Hun brein is nog niet zo ver ontwikkeld dat ze hun emoties van een afstandje kunnen bekijken, kunnen analyseren, in gezonden banen kunnen leiden. Ze kunnen niet goed denken: ‘Ah shit, nja morgen staat het klimrek er ook nog.’ De opvoedcoaches die met zachte stem op mijn for you page verschijnen moedigen aan empathie te tonen in plaats van ongeduld. ‘Ik snap dat je graag nog even buiten had gespeeld, dat is ook erg leuk. Zullen we morgen weer naar buiten gaan, en nu gezellig een boekje lezen samen?’
Daan tuurde ook naar het meisje in de roeiboot. ‘Mood’. En dan, ietwat onzeker ‘dat zeg jij toch altijd?’
Nu ik naast het jongetje hurk wil ik eigenlijk informatie verzamelen: vragen hoe lang hij al verdwaald is. Hoe groot de diameter is waarin we moeten zoeken. In plaats daarvan vraag ik of hij het fijn vindt als ik hem optil. Een dun stemmetje: ’Yes, please’. Daar staan we dan met zijn drieën, op het oog een doodnormaal gezinnetje. Ik vraag me af hoe ik mijn lijf moet bewegen op een manier die communiceert dat ik voor het jongetje zorg, op zoek ben naar zijn ouders, en hem niet aan het kidnappen ben.
We beloven hem dat we zijn moeder zullen vinden, dat we hem niet achterlaten voordat we haar hebben gevonden. Ik hoop dat hij begrijpt wat we zeggen, dat zijn brein het concept van een belofte al kent. Ik hou hem iets steviger vast; dat lijkt hij in elk geval te begrijpen: zijn hand slaat zich om het botje achterop mijn nek. Ik verberg mijn eigen paniek.
De herfstpracht is nu een vreemde, dissonante figurant in ons avontuur. We lopen weifelend rond. Dan naderen we de speeltuin waar het jongetje inmiddels naar heeft gewezen. Daan duwt het hekje open. Naast het lichtblauwe klimrek zie ik een vrouw in een grijze pluistrui – totaal ontredderd. Intuïtief wijs ik naar haar. ‘Daar is mama.’ En terwijl de vrouw op ons afrent – haar blik strak op de jongen – verandert het jochie in mijn armen in een kronkelende, hongerige zoon. Het handje trekt zich bruusk weg van mijn nek.
‘Thank you so much, guys.’ Daan en ik kijken verrast naar links. Een grote, wat ongemakkelijke man biedt zijn excuses aan. Hij rent wel vaker weg, vervolgt de vader. We wijzen aan waar we zijn zoontje vonden. Grinnikt hij nou of verbeeld ik me dat? We schudden elkaar de hand, nemen afscheid. Daan en ik wandelen naar een pretzelkar om van de schrik te bekomen.
Er zit een knoop in mijn feministische buik. ‘Did you lose your mommyyyy?’, aap ik mezelf na. Waarom had ik niet gevraagd of hij zijn vader kwijt was, of gewoon zijn ouders? Al jaren wind ik me op over media-artikelen die reppen over ‘moeders’ waar ze ‘ouders’ bedoelen. Een HEMA-woordvoerder die op NU.nl tijdens de pandemie bepleitte dat de winkel cruciaal was: ‘We verkopen babyspullen en moeders kunnen niet weken wachten op een nieuwe romper.’ (Vaders gelukkig wel.) Recent een artikel op NOS over het belang van kraamzorg voor vrouwen met geldproblemen. In het hele artikel komt het woord ‘vader’ niet voor, terwijl kraamzorg er toch niet alleen is om moeders bij te staan. (Om over homostellen met adoptiebaby’s, of andere non-traditionele constructies, nog te zwijgen.)
Na zulke kritische posts op Instagram stroomt mijn inbox altijd vol met anekdotes: moeders die gebeld worden door school wanneer het kind ziek is, al staat papa met nadruk op de bellijst. Consultatiebureaus die de blik strak op de vrouw gericht houden. (Financiële instanties strak op de man.) En ga zo maar door.
Ik lees zelf veel over gender, over de politiek van ouderschap en van kinderzorg, ik heb gesprekken met vrienden over rolverdelingen; het mocht niet baten, ik vroeg waar z’n mommy was. Daan legt een hand op mijn schouder. ‘Niet zo streng zijn voor jezelf, je was hartstikke lief voor die jongen.’
Maar de hardnekkigheid van hoe we geprogrammeerd zijn te reageren voelt claustrofobisch aan. Vrijheid gaat namelijk niet alleen over geluk, gelijkheid, financiële zekerheid of, zeg, democratie. Echte vrijheid gaat ook over onvoorspelbaarheid, manieren waarop we onszelf niet kunnen uittekenen. En god wat voel ik me soms voorspelbaar.
Hoe reguleer je eigenlijk je gevoelens wanneer je jezelf tegenvalt?
‘Die vader was ook interessant,’ zegt Daan, me wegtrekkend uit mijn gedachten. Zijn laconieke houding had ons in de eerste instantie een beetje geamuseerd. De moeder ontredderd, de vader bijna verontrustend onbekommerd. Net een reclame uit 2009. ‘Misschien was die ook zijn gevoelens aan het reguleren,’ oppert Daan. In geruststellende modus terwijl zijn vrouw panikeerde, en misschien kon hij daardoor die immense opluchting niet tentoonspreiden, omdat het zijn wel degelijk gevoelde angst zou hebben verraden. We speculeren door. Misschien voelde hij als man wel extra druk to hold it together?
We stappen door naar een bar, een paar blocks van het park vandaan. Het donker en de geur van sinaasappelbitters omarmen ons. ‘You guys look like you need a drink.’ De barman poetst een wijnglas. Zal ik zeggen dat ‘folks’ genderneutraler is dan ‘guys’?, mompel ik terwijl ik naar de cocktaillijst kijk.
Las je deze nieuwsbrief met plezier? Wil je mij ondersteunen in mijn werk (mediakritiek, onderzoeksprojecten, deze nieuwsbrief)? Dat kan met een donatie via deze link - een soort tikkie. Elke bijdrage, hoe bescheiden ook, eenmalig of maandelijks, is heel fijn. Het helpt me tijd te besteden aan projecten die me belangrijk lijken. Veel dank <3
PS. Nog iets om over na denken: Daan vertelde me dat hij het jongetje nooit zou hebben opgetild, ook niet als het daar om had gevraagd. Waarom? Omdat het eerder als alarmerend wordt ervaren wanneer een vreemde man een kind optilt, dan wanneer een vrouw dat doet. Het deed me denken aan de Amerikaanse comedyserie Black-ish. In een aflevering uit 2016 zit een scène waarin de zwarte Dre Johnson (gespeeld door Anthony Anderson) een wit, klein en huilend meisje in een lege lift ziet staan. Hij weet niet hoe snel hij moet maken dat hij wegkomt. Kijk zeker even de clip, als je beter wilt begrijpen waarom.
PPS. Een flink ingekorte versie van deze nieuwsbrief verscheen als mediacolumn in NRC.
Redactie: Stefanie Liebreks