Een plek om te schuilen
Het jaar is zowaar bijna voorbij. Ondanks de hoopvolle memes in de zomer die zeiden ‘when 2020 is finally over’ met dan een plaatje van iemand die losgaat in de club, zal de malaise niet miraculeus verdampen bij het verspringen van de middernachtklok. Maar toch, het voelt goed om dit jaar af te sluiten. What a ride.
In de herfst vroeg Vogue of ik een eindejaarsessay wilde schrijven. Stukjes die ik schreef over de verrechtste politiek, klimaatverandering en complottheorieën backspacete ik. Het werd persoonlijker, over angst, aanpassing en liefde. Hier publiceer ik een iets langere versie, met wat recente aanpassingen en eigen foto’s.
Een plek om te schuilen
We staan voor het Nuts 4 Nuts-kraampje. Met een grote schep schuift de man met de Hulk Hogan-snor suikerpinda’s in de papieren zak. ‘Pak jij ’m maar aan,’ zegt Tim tegen mij, terwijl hij de man vijf dollar geeft. Tim weet dat ik het fijn vind om mijn handen te warmen aan de geroosterde nootjes. We lopen over 8th Avenue. Een stoet mensen en spullen passeert ons – aktetasjes, volle rugzakken, een canvas, een buggy, een ballondier, een winkelwagentje met een slaapzak erin. Penn Station is een knooppunt voor trein- en metrolijnen in New York. Het is een van de drukste buurten van Manhattan. Wanneer ik hier loop voel me prettig nietig, opgeslokt in de ritmische massa van haast, vluchtige afscheidszoenen en uitzinnige selfies van mensen die voor het eerst aankomen in de stad.
Meestal blijven Tim en ik niet in de buurt hangen. Hij werkt in een fotostudio vlakbij en soms haal ik hem op als hij klaar is. Dan wandelen we richting Washington Square Park voor een cocktail of nemen we de metro naar mijn buurt om taco’s te eten. Sinds we uit elkaar zijn, zijn we goede vrienden geworden. Om en om betalen we de pinda’s, vertellen we elkaar over klanten die zeiken over belichting (hij) of de beveiligingsvrouw die het altijd ziet als je een koffie in de mouw van je trui de leeszaal van de bibliotheek in probeert te smokkelen (ik).
We zijn al kletsende beland op 7th Avenue wanneer we schoten horen. We houden stil. Ik staar naar het metalen rooster onder onze voeten, waar geluiden van snerpende metroremmen uit omhoogkomen. Tim kijkt naar links, 32nd Street in, knijpt zijn ogen dicht. Een laad- en loswagen staat voor een meubelzaak. Soms laten die wagens hun achterklep vallen, zijn hun springveren lang geleden verroest en valt de klep met een PANG op het asfalt. Ik zeg dat het anders klonk dan dat, wijs naar het rooster. Weer een schot, nu duidelijk van onder de grond. Tim pakt mijn arm en trekt me mee, we steken de straat over.
Om ons heen verspreidt zich een milde onrust. Niet op een paniekerige manier, maar in de vorm van een verhoogde alertheid. De uitgewisselde blikken communiceren niet ‘ruik jij ook gevaar?’ maar meer ‘is dat wat er nu gebeurt heel veel vreemder dan wat er doorgaans gebeurt?’ New Yorkers hechten waarde aan hun onderkoelde reacties. Er zat trots in de manier waarop een vrouw eens stug doorlas, tegenover me in een metrocoupé, terwijl een paar meter verderop een man in een Yoda-outfit een McDonalds-bestelling zong op de melodie van een Woody Guthrie-liedje. Haar doorlezen was niet een ontkenning van de absurditeit van de situatie, maar een verwerping van het idee dat iemand anders’ particuliere voorkeuren haar leven constant zouden moeten beïnvloeden (kijk even naar het Instagramaccount @subwaycreatures en je snapt beter wat ik bedoel).
Maar hoewel je verbazing afstompt in een stad van extremen, ontwikkel je tegelijkertijd een sterkere alertheid. Luid verkondigde McDonaldsbestellingen tot daaraantoe, New York staat ook symbool voor het kloppend hart van de Verenigde Staten en is daarmee een doel van terroristische aanslagen. Wat als ik sterf als toevallig en onvrijwillig symbool van het land waar ik me in bevind?
Een straatmuzikant, zich warmend boven een ander rooster, is opgehouden met spelen, zijn trompet wijst naar de grond. Dan klinkt een doffe reeks schoten, iets verderop. Zijn het meerdere mensen? De mensen op straat die hun oren al gespitst hadden laten hun coolness varen. ‘They’re shooting down there!’ roept iemand gealarmeerd. Paniek golft door mijn lichaam. ‘Misschien gaan er zo bommen ontploffen,’ piep ik tegen Tim.
Ik wil weg. Ik wil opstijgen en mezelf over de Hudson of de East River heen tillen. Ik wil thuis zijn, het zware slot achter me horen dichtvallen, mijn gangkast inkruipen en me verstoppen tussen de jassen en kledinghangers, transformeren in een dweil of stofzuiger, stil aanleunen tegen een paraplu. Neutraal en saai, onherkenbaar en oninteressant voor kwaadwillenden. Dat wil ik zijn.
In plaats daarvan ben ik een snelwandelend lijf op 31st Street, op zoek naar dekking. Als je bij een aardbeving thuis bent, luidt een van de adviezen: ga onder een deurpost staan. Het beeld heeft me altijd de rillingen gegeven. Schuilen onder een smal reepje hout. Wat is het advies wanneer er bommen afgaan? We schieten een hotel in. ‘Laten we zo diep mogelijk het gebouw in lopen,’ zegt Tim.
Een koppel checkt kribbig uit bij de balie, een man in uniform tilt zwaar ademend een doos vol waterflesjes de trap op. We lopen onwennig door de lobby naar achteren, richting het restaurant.
‘Willen jullie dineren?’ vraagt een vrouw met een net colbertje aan.
‘We hoorden net schoten buiten.’ Ik klink als een parodie.
‘Oh… dat is niet goed,’ zegt de vrouw op een teleurgestelde toon alsof ik net gezakt ben voor mijn zwemdiploma.
‘Ehm… Alleen iets drinken,’ zegt Tim. Ze leidt ons naar een tafeltje. Ik leg het tot een prop geknepen pindazakje op het tafellaken, adem langzaam uit en open Twitter.
*
Dit gebeurde in 2018. Ik vertelde het verhaal daarna nog een enkele keer op een feestje, als illustratie van hoe onvoorspelbaar de stad is, hoe uiteenlopend de mogelijkheden. Dat je niet weet of iets een roestige wagenklep op het asfalt is, of een verwarde man die roekeloos een kogel afvuurt met een kortstondige politieachtervolging tot gevolg, of een grootschalige terroristische aanslag. Het bleek het tweede te zijn geweest. Een bericht op Twitter van de New York City Police Department maakte, na een paar uur, droog melding van de schietpartij. Ik vond de tweet bedolven onder meldingen van een overvallen bodega, een gestolen auto met achtervolging, een schermutseling nabij Queens Plaza.
Ik dacht weinig meer aan het incident totdat het deze lente, twee jaar later, opdook in mijn dromen. Afgelopen maart sprak ik tijdens de Women’s March op het Museumplein in Amsterdam. Ik zou in totaal tien dagen in Nederland blijven, bij mijn geliefde logeren, veel arm in arm over de Haarlemmerdijk wandelen en dan teruggaan naar huis in New York, waar ik een PhD doe. Twee dagen voor vertrek kondigde Trump aan de landsgrenzen te sluiten voor vliegverkeer vanuit Europa, in verband met het nieuwe Coronavirus. Ik besloot te blijven, afgaand op de intuïtie dat je in tijden van crisis beter af bent onder Nederlands dan Amerikaans leiderschap (slokje bleekwater, iemand?).
Zoals voor velen werden het moeilijke maanden. Mijn boeken en archiefmaterialen lagen nog in Manhattan, dus meekomen met de Zoomsessies en deadlines van mijn universiteit was pittig. Het ongeplande samenwonen was enerzijds knus, maar het benauwde mijn vriend ook en deed mij stilvallen. In april kreeg ik een drieregelig mailtje van mijn (doorgaans sympathieke) huurbaas. Dat hij failliet was en dat de huur helaas per direct met driehonderd procent zou stijgen. Ik moest eruit. Hij bood aan de kosten te dekken van het opslaan van mijn spullen in een loods. Op Instagram maakte ik een grapje over dat onbekende verhuizers nu, onder andere, een vibrator van me moesten gaan inpakken. De werkelijkheid was minder grappig, maar eigenlijk gleed het allemaal een beetje langs me heen. Ik zat vooral veel in kleermakerszit op de bank met het vage gevoel dat het me allemaal aan het ontglippen was. En dat had maar ten dele te maken met mijn eigen, specifieke omstandigheden.
Iets meer dan twee maanden na het ingaan van de lockdown was ik ’s nachts weer op 7th Avenue, nu aan het rennen in plaats van snelwandelen, de straten draaierig vervormd, en sinds wanneer stond de Plechelmuskerk uit Oldenzaal naast Penn Station? Het rommelde onder de grond, diepe, pulserende trillingen, alsof iemand met een pluizige stok tegen de kern van de aarde sloeg als een gong. De gebouwen waren blind geworden, hun ingang weggesmolten in de muur. Mensen keken me geïrriteerd aan wanneer ik paniekerig vroeg of ik ergens naar binnen kon. De meesten leken me helemaal niet te zien. Ik kende die onverstoorbaarheid. Ik was de absurditeit in hún leven. Ik was de man in het Yoda-pak.
Mijn vriend en ik vragen elkaar ’s ochtends in bed vaak wat we hebben gedroomd. Dan kraken we in stilte onze duffe ochtendhersens tot er een flard droom opborrelt. De ander luistert naar de milde waanzin, reageert met een ernstig ‘hm hm’ en dan draait de beurt om. Maar nu vertelde ik niets over de onheilspellende droom. Hij had er niet naar gevraagd en ik had geen zin om erover te praten, al herinnerde ik me ’m helder. We werden al weken, zoals velen, neerslachtig wakker. We worstelden allebei met de lockdown, maar ook met het feit dat de ander er merkbaar doorheen zat. Net als plezier is ook neerslachtigheid aanstekelijk.
Overdag kon ik de droom niet goed van me afschudden. Ik bleef denken aan het staan voor die vijandige, deurloze muur, smekend om binnengelaten te worden in de veilige buik van het gebouw. De droom kwam vaker terug in de weken daarna, als een reliek van eerder ervaren onveiligheid, alsof mijn brein door een rolodex van angstherinneringen bladerde en zei: hier, dit is die andere keer dat je niet wist waar je het moest zoeken.
Het gekke is dat, in theorie, de quarantainetijd tegelijk ook het tegenovergestelde van onveiligheid in zich droeg. Thuis, geborgen in de huiselijke sfeer, intiem met dierbaren of telefoonverbindingen, veilig van het virus dat buiten woedde. Solidair met elkaar in afzondering. Maar we weten inmiddels dat, in werkelijkheid, ook huiselijk geweld oplaaide, sommige kinderen verdwenen uit digitale klassen, maatschappelijke ongelijkheden zich verdiepten. En ook voor mij – geweldvrij en logistiek comfortabel – voelde het als een rusteloos, kwetsbaar en naakt jaar.
Het had gedeeltelijk te maken met het wegvallen van stabiliteit en een helder toekomstperspectief in mijn eigen leven. Ik wist niet wanneer ik terug zou kunnen, wanneer ik terug zou willen. Op mijn telefoon zag ik beelden van witte tenten die werden opgezet in Central Park om extra zieken op te vangen die niet in de ziekenhuizen pasten. Mijn goede vriend David omschreef hoe ambulances over een uitgestorven Broadway denderden, hun sirenes loeiend voor niemand. Is dat de plek waar ik naar verlangde? Zou er een moment komen waarop het narratief van ‘teruggaan naar New York’ gevoelsmatig zou veranderen in ‘weggaan uit Nederland’? En zou ik er goed aan doen mijn herworteling in Nederland te beteugelen zodat ik straks geen verdriet zou voelen over hier weggaan? Grappig hoe je soms kan denken iets zelf in de hand te hebben.
Mijn neerslachtigheid hing daarnaast samen met een andere vorm van machteloosheid. Namelijk politieke machteloosheid. Er is niet veel frustrerender dan je huis niet mogen verlaten terwijl de wereld om je heen in de fik staat en de beslissingen elders worden genomen. Het klimaat gaat al decennia naar z’n grootje, en nog steeds ligt er geen radicaal ambitieus plan in ‘t Torentje of Capitool. Black Lives Matter vindt wereldwijde aanhang, maar racistisch politiegeweld in de VS blijft aan de orde van de dag en discriminatie op de Nederlandse arbeidsmarkt is wijdverspreid. De handvol mensen aan het roer van de grootste bedrijven werden exponentieel rijker deze crisis, kleinere winkels en ondernemingen gingen en masse failliet. Te veel dingen kloppen niet en uitgerekend nu zitten we thuis te klooien met Tozo-formulieren en mondkapjes.
Het is tegelijkertijd belangrijk stil te staan bij succesvolle protesten of hervormingen die ook plaatsvinden. Toch kan je niet verwachten van mensen dat ze dat staan te juichen om dat wat al lang geleden had moeten gebeuren. Ik zag een meme die de spanning tussen het vieren van vooruitgang en het kwaad zijn om de traagheid goed vat. Het was dat tekenfilmhondje dat doet alsof er niets aan de hand is terwijl de vlammen om hem heen slaan. Hij zat in het vliegtuig en iemand had een vegetarische burrito op zijn tray gephotoshopt. Erboven prijkte de krantenkop: ‘KLM: Alleen nog vegetarisch in Europese economy class.’ De subtekst was dat het wrang voelt om één van de meest vervuilende industrieën te moeten beapplaudiseren voor het vegetarische eten dat ze serveren tijdens hun eindeloze vluchten.
Inmiddels is het bijna winter en vragen mijn vriend en ik elkaar weer wat we hebben gedroomd. Ik heb sinds een paar maanden een klein eigen stekkie en dat geeft lucht. De laatste Penn Station-droom is even geleden. In plaats daarvan droomde ik laatst dat ik beviel van een nestje kittens. Het kwam niet ter sprake want ik had bij mij thuis geslapen. Een week later droomde mijn vriend dat ik beviel van een nestje kittens. Op een stoepje in de Jordaan zittend schaterde ik het uit, toen hij dat vertelde. We hebben de lichtheid voorzichtig hervonden, kunnen weer bij elkaar schuilen. Om ons heen razen de vlammen door, worstelen we ons allemaal zo goed als we kunnen door de laatste maanden stilstand heen. Andere tijden are on their way.. •
Lieve lezer, ik hoop dat je ondanks alles toch warme feestdagen tegemoet gaat – allenig, met anderen, of (waarschijnlijk) een beetje van allebei. Wees zacht voor jezelf, wees even kwaad als het komt en slaap uit wanneer je kan.
Tot slot wil ik je graag bedanken voor het lezen van deze nieuwsbrief, nu alweer vier maanden in de lucht. In het archief kun je ze allemaal terugvinden.
Een extra bedankje voor degenen die mij financieel ondersteunen – of het nou een eenmalige donatie betreft of een maandelijkse bijdrage. Het helpt me ontzettend, hoe bescheiden ook. Mede dankzij jullie kan ik mijn tijd steken in zaken die ik belangrijk vind. Ben al flink aan het brainstormen over projecten voor 2021.. Als je me ook wilt steunen kan dat hier.
Tot in het nieuwe jaar en hou vol!♥️
Lieve groet,
Madeleijn