Een 'goede' tip
Maanden geleden ontving ik een lange mail. De onderwerpregel was een vraag: ‘mag mijn school mij dwingen om uit de kast te komen?’ Het was ‘s avonds laat toen ik er met groter wordende ogen doorheen las. Die nacht sliep ik slecht. Degene die mij mailde sliep al jaren slecht.
Een e-mailwisseling begon. Ervaringen van andere oud-scholieren kwamen ter sprake. Samen tastten we af wat de opties waren, wat goed voelde. Ik stelde na lang wikken en wegen voor in gesprek te gaan met het NRC Handelsblad. Ik kende daar een journalist die ik vertrouwde en aan wie ik dit kon voorleggen.
Een appje, belafspraak, Zoom-meeting en nog een reeks emails later wandelde ik op een ochtend naar het Centraal Station van Amsterdam. Daar haalde ik de oud-scholier op van de trein, om samen naar de NRC-redactie te wandelen, vlak bij de Dam. De zon scheen over het Rokin, ik vond de scholier er dapper en verrassend zelfverzekerd uitzien. We kletsen eerst wat onwennig over de treinreis en toen, vertrouwder, over opgroeien in een strenge gemeenschap, over het belang van fijne vrienden.
De NRC nam het verhaal op zich. En met de NRC bedoel ik vooral Esther Rosenberg, een onderzoeksjournalist met jaren ervaring. Zij voelde vanaf het begin goed, zeiden ook de oud-scholieren later. Integer, doortastend, aardig. Het optekenen van de verhalen begon. Het bij elkaar sprokkelen van verhalen, het duiken in documenten, materiaal verzamelen. En dat gekke proces waarbij sommige mensen pas willen praten wanneer anderen dat hebben gedaan, en vice versa. Vertrouwen en veiligheid ervaren is niet alleen weten dat je niet alleen bent, maar ook weten dat je niet alleen staat.
*
Het verhaal, waarin uiteindelijk acht oud-scholieren aan het woord komen, evenals twee deskundigen en de school zelf, werd dit weekend gepubliceerd op de voorpagina van de NRC. In de titel echoot de vraag die gesteld werd in die eerste onderwerpregel. ‘School duwt kinderen ongevraagd uit de kast’.
Mag mijn school…?
Binnen 24 uur na publicatie hadden de oud-scholieren hun antwoord. Minister van Onderwijs Arie Slob liet onomwonden weten: ‘leerlingen opsluiten en verplicht uit de kast laten komen is absoluut onaanvaardbaar.’ Er zullen Kamervragen gesteld worden. Het maatschappelijk debat zal dieper ingaan op de vraag, op het antwoord en ongetwijfeld ook op die moeilijke spanning tussen religieuze vrijheid en het recht om niet gediscrimineerd te worden.
Van een nachtelijk moedig mailtje tot Kamervragen. Ik ben ontzettend trots op de oud-scholieren die zich uitspraken, heb respect voor hen die dat niet hebben gedaan en hoop vanuit de grond van mijn hart dat dit alles helpt.
Ik zou graag nog een paar gedachten formuleren over het ‘naar de media stappen.’ De werkelijkheid is dat meer mensen niet naar de media stappen, dan wel. Tenminste, dat denk ik, want dat weet je natuurlijk niet. De reden dat ik dat denk, is omdat ik al lang nadenk over de (on)benaderbaarheid van media, de mate waarin zij voor het gros van de samenleving voelen als een abstract, ondoordringbaar en onpersoonlijk bolwerk. Namen van inkt, microfoons bij persconferenties, gepoederde Bekende Gezichten in felle lampen op je televisiescherm. De stemmen die bij jou op bezoek komen, in je brievenbus, je webbrowser, je inbox of je woonkamer, ze nodigen je niet terug uit op visite. Misschien die ene buurman, of een lokale ondernemer die een prijs won en in de krant kwam. Maar over het algemeen: media, c’est les autres.
Ik weet nog hoe volstrekt other-worldly de wereld vantelevisieprogramma’s en journalisten voelde, toen ik in Oldenzaal opgroeide. Hilversum en de studio’s van het Amsterdamse Westerpark waren niet alleen 140km verderop, ik wist niet eens dat ze daar stonden. Inmiddels schrijf ik al langer over media op Instagram, schuif ik zelf weleens aan bij een talkshow, of praat ik in zo’n Hilversumse radiomicrofoon over het belang van een standbeeld voor Corry Tendeloo. Voor mij voelt het niet langer als ver weg. Wel denk ik vaak na over hoe ver weg ik nu soms moet voelen voor anderen.
Hoe vinden belangrijke verhalen – over misstanden, over ongelijkheid, over pijn – hun weg naar een gedegen onderzoeksproces, wanneer de instanties die we daar voor hebben – zoals onderzoeksjournalistiek – onwennig en misschien zelfs onveilig voelen voor hen die op hun tong bijten?
Daarnet schreef ik dat ik bij de NRC een journalist kende die ik vertrouwde. Dat zinnetje lijkt bijna te impliceren dat ik de andere journalisten niet vertrouwde. Dat is het niet. Het betekent vooral dat je veel eerder vertrouwt wat je kent, dan wat je niet kent. Ik geloof namelijk dat veruit de meeste zo niet alle journalisten van de NRC te vertrouwen zijn – in die zin dat ze niet zomaar met je verhaal aan de haal gaan.
Kwaliteitsjournalistiek – zoals te vinden bij de NRC, maar ook andere publicaties – rust niet enkel op goede intenties, maar op goede protocollen. Op ethisch omgaan met vertrouwelijke informatie. Op teksten voorleggen aan de geïnterviewde voor publicatie. Op teksten ‘onder embargo’ laten lezen aan derden (dat betekent: een verbod om verstrekte informatie vóór een vastgelegd moment te publiceren of verspreiden). Op een secuur begeleidingsproces waar nodig. Op nazorg waar nodig.
Daarnaast wordt kwaliteit bewezen door een goede staat van dienst. Daarom benaderde ik de NRC. Ook Trouw was door mijn hoofd gegaan, een krant die ik goed vind, en die doorgaans nadrukkelijk veel aandacht besteedt aan religie en filosofie. Ik legde het als eerst voor aan de NRC, omdat ik daar meer een gezicht bij had, onlangs nog met mijn contactpersoon gesproken had.
Welnu, die neiging – om de voorkeur te geven aan dat wat bekend voelt in spannende situaties – dat is een belangrijke om bij stil te staan. Want het zegt ook iets over wat we doen wanneer niets bekend voelt. Dan zwijgen we, meestal.
De oud-scholier gaf aan mij te benaderen omdat ik voelde als betrouwbaar (want mediakritisch) en vertrouwd (want selfie-vlogs, podcasts). In een van onze uitwisselingen gaf de oud-scholier aan bang te zijn dat het verhaal niet veilig zou zijn bij ‘een random journalist of redactie’. De vraag die ik mezelf sindsdien heb gesteld is: wat als ik Zeikschrift niet had opgezet? Gevolgd door de gedachte: daar mág het niet van afhangen.
Hoe kunnen kranten nou meer aanvoelen als een veilige haven voor mensen met een lastig verhaal? Want dat doen ze niet, op dit moment.
Ik heb de afgelopen weken zo nu en dan krantenwebsites en papieren edities doorgespeurd naar (anonieme) tip-richtlijnen en begeleiding. Met wat voor taal je wordt ontvangen als je een (anonieme) tip wilt geven, als je een misstand aan de kaak wilt stellen, als je overweegt om je verhaal te doen.
Sommige kranten hebben er een volle pagina voor, waarop specifieke instructies rondom anonimiteit staan (zie bijv. AD, Volkskrant, NRC). Sommige daarvan kon je alleen gemakkelijk vinden als je googelde op ‘[krantnaam] tip + anoniem’. Sommige kranten repten niet over (anonieme) tips, hadden enkel generieke opiniestukmailadressen (Trouw, Telegraaf).
Waar ik van opkeek, is het totale gebrek aan empathie.
Dat wil niet zeggen dat het vijandig was, maar simpelweg dat het erg.. nouja.. onmenselijk was. Formeel, strak, onpersoonlijk. Niet wat iemand nodig heeft wanneer ze nerveus twijfelen of ze hun verhaal uit de doeken zullen doen (hoewel er, uiteraard, mensen zijn die dit uiteindelijk toch doen).
Neem dit voorbeeld: de pagina’s over (anonieme) tips van het Algemeen Dagblad en de Volkskrant beginnen allebei met de vraag Wat is een goede tip? Begrijpelijk vanuit het oogpunt dat je je redactiemail niet vol wil hebben stromen met onderwerpregels à la ‘Splukkie is vermist maar ik weet dat ie bij een baasje in de Berkstraat verblijft!’
Echter, door bruikbaarheid als eerste te noemen, beïnvloedt dat waarschijnlijk ook de eerste vraag die een bloednerveuze potentiële tipgever zichzelf stelt is waarschijnlijk: ‘oh.. hm.. is mijn tip wel goed?’
Vervolgens is in beide gevallen het volgende kopje Hoe kunt u ons tippen? De beste manier is kennelijk tips@volkskrant.nl en tips@ad.nl. Daaronder regels gewijd aan berichtversleuteling, WhatsApp, Signal, PubLeaks, iets met postbrieven. Bij het AD daaronder een linkje naar de klantenservice, mocht dat zijn geweest waar je eigenlijk naar op zoek was. Handig.
Alleen bij de NRC iets dat wijst op hoe de mogelijkheden en het proces eruitzien (als je dan tot de conclusie bent gekomen dat je een ‘goede tip’ hebt).
U kunt contact zoeken met de journalisten zelf. E-mailadressen hebben altijd deze structuur: voorletter punt achternaam @ nrc punt nl. In het colofon vindt u alle namen van de redacteuren van NRC. Als u niet weet wie uw tip het best kan behandelen, is er een algemeen adres: tips@nrc.nl. De tips worden gezien en gewogen door een selecte groep journalisten. Eén van hen zal u mogelijk benaderen voor meer informatie.
Het is summier, in mijn ogen. Al deze vijf kranten gebruiken taal en instructies die bedoeld zijn voor mensen die de beslissing of ze hun informatie willen delen al hebben genomen. Geen van deze kranten doen moeite om mensen die worstelen met de of-vraag gerust te stellen, te vertellen over hoe het proces van onderzoeksjournalistiek in elkaar steekt als er inderdaad sprake is van een ‘goede’ tip, hen van informatie te voorzien over veiligheids- en privacyprotocollen.
Dit komt niet door onwil, denk ik. Ik ken onderzoeksjournalisten – en hoofdredacties die belang hechten aan hun positie als waakhond in de maatschappij – veelal als gewetensvolle mensen die met zorg samenwerken met bronnen (bronnen is mediataal voor mensen met verhalen).
Ik denk dat het onpersoonlijke, bijna strenge van die tip-pagina’s vooral komt doordat voor journalisten en mediamakers het concept ‘de media’ niet meer ver weg voelt. Maar als een veilige haven waar je natuurlijk terecht kan. Media, c’est nous.
Tips impliceren iets waar de krant iets aan heeft. Voor veel mensen betreft het geen tip, maar een (soms heftige) ervaring, iets waar ze mee rondlopen, mee zitten. Wat kan helpen, is taal gebruiken die het bewust zijn daarvan reflecteert – die laat zien dat begrepen wordt wat voor worsteling het kan zijn op persoonlijk niveau, dat proces van overwegen om iets wel/niet aan de grote klok te hangen. Er een aparte pagina voor inrichten is ook geen gek idee, of tenminste een kopje los van instructies rondom opiniestukken.
Geef misschien een gezicht (of op zijn minst een naam) aan een selectie van onderzoeksjournalisten. Je kunt hen uitlichten op een pagina met hun mailadressen erbij, met bijvoorbeeld onderwerpen waar ze eerder over schreven, eventueel met linkjes (zodat een potentiele tipgever/persoon kan zien wat voor diepgravende artikelen er eerder werden geschreven, misschien zelfs over soortgelijke thema’s als waar ze zelf mee zitten).
Het schetsen van hoe zo’n proces er vervolgens uit ziet is denk ik ook goed. Dat er naast een algemeen mailadres ook een specifieke journalist kan worden aangeschreven. Dat informatie nooit zomaar wordt ‘doorgespeeld’. Dat zonder toestemming van de schrijvende partij geen actie zal worden ondernomen. Dat anonimiteit een mogelijkheid is. Dat aan bronbescherming wordt gedaan (wat dat betekent). Dat een redactie, in het geval van publicatie, achter en naast haar bronnen staat.
*
Goed, deze mail is vrij lang geworden. Ik wil graag afsluiten met een digitale knuffel of schouderknijpje (wat je voorkeur heeft) voor de dappere oud-scholieren die zich hebben uitgesproken, voor de (oud-)scholieren van scholen die hen niet veilig of gewenst deden voelen, en voor alle anderen die deze mail lezen en eigenlijk al lang rondlopen met een knoop in hun buik over een ‘goede tip’.
Tot slot, jullie steun helpt me om onafhankelijk te blijven en me te verdiepen in thema’s die ik echt belangrijk vind. Als je deze nieuwsbrief met plezier leest, of mijn werk in het algemeen wilt steunen dan kan dat hier met een (kleine) donatie. Heel veel dank aan hen die dit reeds doen!
Lieve groet,
Madeleijn
PS. Deze nieuwsbrief werd geschreven met toestemming van de oud-scholieren. De highlight op mijn Instagram ‘De Gomarus NRC’ bevat verhalen en ervaringen van andere mensen die ik binnenkreeg in mijn inbox na publicatie (tevens gedeeld met toestemming).
PPS. De beelden bij dit stuk zijn van een kunstenaar die ik graag volg, wiens werk vaak een welkom wegdromen biedt, Indig0.